De staatssecretaris van Financiën heeft op 28 april jl. een nieuw besluit in de Staatscourant geplaatst over de btw-heffing bij werkzaamheden van toezichthouders en van leden van diverse commissies.
Het besluit geeft invulling aan het begrip ‘zelfstandig’ zoals genoemd in artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) met het oog op de btw-behandeling van de werkzaamheden van natuurlijke personen die optreden als toezichthouder of als lid van een bezwaaradviescommissie of van andere daarmee te vergelijken werkzaamheden.
Aanleiding voor dit besluit zijn het arrest van Hof van Justitie EU van 13 juni 2019, C-420/18 (IO), ECLI:EU:C:2019:490, en het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1143. Uit deze arresten volgt dat afhankelijk van de juridische en feitelijke context de zelfstandigheid in de uitoefening van werkzaamheden ook kan ontbreken als personen niet in loondienst zijn.
Ondanks het ontbreken van een arbeidsovereenkomst, is geen sprake van zelfstandigheid in de uitoefening van een economische activiteit als bedoeld in artikel 7 Wet OB in de volgende gevallen:
- Toezichthoudend orgaan met wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht (o.a. nv, bv, (bedrijfstak)pensioenfonds);
- Toezichthoudend orgaan zonder wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht vergelijkbaar met nv of bv (o.a. stichting en vereniging);
- Bezwaaradviescommissies, adviescolleges met wettelijke taak;
- Toetsingscommissies, geschillencommissies en vergelijkbare commissies.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 7 mei 2021 en werkt terug tot 13 juni 2019.
Indien in de periode vanaf 13 juni 2019 tot en met 7 mei 2021 voor de in dit besluit bedoelde werkzaamheden btw in rekening is gebracht en bij de afnemer in aftrek is gebracht, hoeft hierop niet te worden teruggekomen.