Als een duveltje uit een doosje kwam de Hoge Raad eind 2021 met de uitspraak over box 3. Vervolgens was het kabinet aan zet om de box 3-heffing anders in te richten. Een half jaar na de uitspraak van de Hoge Raad werd door de staatssecretaris de zogenaamde ‘forfaitaire spaarvariant’ geïntroduceerd, en werd duidelijk dat het doel is om uiteindelijk over werkelijk behaalde rendementen te gaan heffen. Gaat het dan eindelijk gebeuren? Dat is nog maar de vraag nu de staatsecretaris de deur naar een nieuwe forfaitaire variant toch weer op een kier heeft gezet.

Met de huidige spaarvariant is in feite een eerste stap gezet. Hiermee worden box 3-bezittingen namelijk – over het algemeen – dichterbij het werkelijk behaalde rendement belast, maar wel nog altijd aan de hand van forfaits. Zo wordt in 2023 op spaartegoeden een rendement van 0,36% geacht te worden behaald. Alle andere box 3-bezittingen worden op één hoop gegooid en worden belast met een forfaitair rendement van 6,17%. Het maakt dus niet uit of dit aandelen of een braakliggend terrein zijn.

Veel belastingplichtigen hebben er lang naar uitgekeken, maar het kabinet heeft medio 2022 aangegeven dat het doel is dat er over het werkelijk behaalde rendement belasting zal worden geheven en wel per 2025. Vanaf dat moment zal er dan afscheid genomen moeten worden van de bekritiseerde forfaitaire box 3-heffing. Al vrij snel werd echter duidelijk dat 2025 vanwege de huidige ICT-problemen bij de Belastingdienst te ambitieus is. Op zijn vroegst wordt er vanaf 2026 geheven over het werkelijk behaalde rendement.

Toch moeten tegenstanders van het forfaitaire systeem niet te vroeg juichen. Zeer recent liet de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer weten dat het nog maar de vraag is of het haalbaar en gewenst is dat er vanaf 2026 over het werkelijk behaalde rendement wordt geheven. Als groot nadeel van een heffing over het werkelijk rendement wordt de toenemende complexiteit genoemd, voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst. Met name het vaststellen van het rendement en de mogelijkheid tot verliesverrekening lijken de pijnpunten. Er is natuurlijk niet voor niets in 2001 voor een forfaitaire vermogensrendementsheffing gekozen. De eenvoud en robuustheid maakt dat tot een – met name voor de Belastingdienst – zeer praktische manier van heffen.

Hoe ziet box 3 er dan vanaf 2026 uit? Het is nog zeer onzeker en het zal een afweging worden tussen eenvoud en rechtvaardigheid. Onlangs kondigde de staatssecretaris een ‘Plan B’ aan, waarmee de deur naar een nieuwe forfaitaire variant toch weer op een kier wordt gezet. Plan B is in feite een verfijnde uitwerking van de huidige spaarvariant waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen meerdere categorieën vermogensbestanddelen met allemaal hun eigen forfaitaire rendement. Hiermee zal beter worden aangesloten bij de werkelijk behaalde rendementen dan met de huidige spaarvariant, maar het blijft een forfaitair systeem. En een forfaitair systeem wijkt nou eenmaal af van de werkelijkheid. Het is dan ook de vraag of zo’n nieuwe variant de kritiek op box 3 zal wegnemen. De vraag stellen is hem waarschijnlijk beantwoorden.

 

Leander Hoek – Commissielid Jong RB